31

dec

2007

Regels en geschiedenis van het schaken

Let op: opent in een nieuw venster PDFAfdrukkenE-mailadres

De regels van het schaakspel

De geschiedenis van het schaken

Schaken is een van de oudste spellen ter wereld. Daarom is het best wel moeilijk om uit te vinden waar voor het eerst geschaakt werd en wie het spel bedacht heeft.

Wat we nu zo'n beetje weten is dat er voor het eerst geschaakt werd in het Noordwesten van India, ongeveer 1400 jaar geleden. Via soldaten, handelaren en nomaden verspreidde het zich richting het westen. Overal werden de regels een beetje aangepast maar de basisregels bleven hetzelfde: een nagespeeld gevecht op een bord. De stukken waarmee gespeeld werd waren de pedati (soldaten of pionnen), asva (cavalerie of paarden), rathi (strijdwagens of torens), hasti (olifanten) en een generaal.
Rond het jaar 1000 werd het schaken in West-Europa (door de Moren) en in Rusland (door de Vikingen) bekend. Eind 1400 werden de spelregels veranderd om het spel wat spannender en minder langzaam te maken. De olifanten ( mochten 2 velden schuin) werden vervangen door lopers en de generaal (mocht 1 veld schuin) door de dame.
Sinds die tijd zijn er nog wel een paar veranderingen geweest, maar die waren niet echt schokkend. De spelregels werden in 1924 door de FIDE, de internationale schaakbond, officieel vastgelegd.
Na de Eerste Wereldoorlog speelde niet alleen de "elite" schaak, maar werd het vooral in Rusland een echte volkssport. De wereldkampioenen na die tijd zijn dan ook bijna allemaal Russen, maar er is ook een Nederlander wereldkampioen geweest: Max Euwe in 1935.

Maar de beste schaker ooit is volgens de kenners een Amerikaan: Bobby Fischer. Hij was op z'n 14e al nationaal kampioen en in 1972 werd hij wereldkampioen. Bobby was ook een raar type en een ruziezoeker. In 1975 kwam hij niet opdagen om zijn wereldtitel te verdedigen. Bobby had 179 eisen gesteld bij de FIDE, 177 werden er ingewilligd, 2 niet, dus Bobby had er geen zin in. Zelfs toen iemand hem 5 miljoen dollar bood speelde hij niet. Sinds die tijd zwerft Bobby over de wereld en niemand weet waar hij uithangt. Interviews geeft hij niet. Af en toe duikt hij weer eens op, zoals in 1981. Toen werd hij gearresteerd omdat hij ervan verdacht werd een bankoverval gepleegd te hebben. In 1992 speelde hij tegen Spassky, de man waartegen hij in 1972 gespeeld had. Bobby won.

Er zijn niet alleen mensen die schaken, maar ook computers. De bekendste schaakcomputer is Deep Blue. Een computer weet niet eens dat hij kan schaken, hij voert alleen berekeningen uit die er door mensen ingestopt zijn. In 1996 won de beste schaker van dat moment, Kasparov, met 4-2. Maar in 1997 gebeurde er wat niemand voor mogelijk had gehouden: de denkende, intelligente mens verloor: Deep Blue- Kasparov: 3,5 - 2,5. In oktober 2002 heeft de huidige wereldkampioen Kramnik gelijk gespeeld tegen een andere sterke computer: Fritz.

Artikel 1 - Aard en doel van het schaakspel

  1. De schaakpartij wordt gespeeld tussen twee tegenstanders die om beurten stukken verplaatsen op een schaakbord. De speler met de witte stukken begint de partij. Men zegt dat een speler "aan zet is", wanneer de zet van zijn tegenstander is voltooid.
  2. Het is de bedoeling van elke speler om de koning van de tegenstander zodanig aan te vallen, dat de tegenstander geen reglementaire zet heeft die voorkomt dat de koning op de volgende zet geslagen wordt. Men zegt dat een speler die dit bereikt, de tegenstander heeft mat gezet en dat hij de partij heeft gewonnen. De tegenstander, die mat gezet is, heeft de partij verloren.
  3. Als de stelling zodanig is dat geen der spelers nog mat kan zetten, dan is de partij remise.

Artikel 2 - De beginopstelling van de stukken op het schaakbord

  1. Het schaakbord bestaat uit 64 gelijke vierkante velden, in een 8 bij 8 patroon, die afwisselend wit en zwart gekleurd zijn. Het schaakbord wordt zodanig tussen de spelers geplaatst, dat het hoekveld dat het dichtst bij de rechterhand van de speler ligt, wit is.
  2. Bij het begin van de partij heeft de ene speler 16 witte stukken en de andere 16 zwarte stukken: een koning, een dame, twee torens, twee lopers, twee paarden en acht pionnen.
  3. De beginopstelling van de stukken op het schaakbord is als volgt:

Denk eraan dat de zwarte dame altijd op het zwarte vak staat bij de beginopstelling en de witte dame op het witte veld. Bij de koningen is dit juist andersom. De witte koning staat op het zwarte veld bij de beginopstelling en de zwarte koning op het witte veld.

De acht verticale kolommen van velden noemt men lijnen. De acht horizontale reeksen van velden noemt men rijen. Een rechte lijn van velden van dezelfde kleur waarvan hoekpunten elkaar raken, wordt een "diagonaal" genoemd.

Artikel 3 - De loop der stukken

Geen enkel stuk kan verplaatst worden naar een veld waarop een stuk van dezelfde kleur staat. Als een stuk naar een veld gaat waarop een stuk van de tegenstander staat, dan wordt dit stuk geslagen en verwijderd van het schaakbord.
Men zegt dat een stuk een veld aanvalt, als het de stuk op dat veld iets kan slaan overeenkomstig de punten 1 tot en met 4.

  • De toren:
    De toren gaat recht opzij naar links of rechts, naar voren of naar achteren. Hij kan naar elk veld van de lijn of rij waarop hij staat.
  • De loper:
    De loper gaat schuin. Hij kan naar elk veld van een diagonaal waarop hij staat. Staat hij op een zwart veld dan beweegt hij zich over de zwarte velden en staat hij op een wit veld dan beweegt hij zich over de witte velden. Een loper die op een zwart veld begint, blijft op de zwarte velden en een loper die op een wit veld begint, blijft op de witte velden.
  • De dame:
    De dame gaat recht zoals de toren of schuin zoals de loper. Ze kan naar elk veld van de lijn, de rij of diagonaal waarop zij staat. De dame is dus een heel machtig schaakstuk. In het diagram hiernaast zie je het grote aantal zetten. Elk veld met een plusteken is een mogelijke zet.
  • Het paard:
    Het paard is het enige schaakstuk dat springt bij een zet. Het paard kan naar een van de dichtstbijzijnde velden die niet op dezelfde lijn, rij of diagonaal liggen als waarop het staat. Of er op tussenliggende velden een stuk staat, is niet van belang. In het diagram hiernaast zie je het grote aantal zetten. Elk veld met een plusteken is een mogelijke zet.


Bij deze zetten kan de dame, toren of loper niet over een stuk heen worden gezet.

  • De pion:
    De pion is een bijzonder schaakstuk. Hij heeft een paar mogelijkheden die de andere stukken missen maar ook enkele beperkingen:
    a - gaat recht, mag nooit achteruit
    b - kan kiezen uit één of twee stappen op de eerste zet.
    c - slaat schuin
    d - en passant slaan
    e - kan promoveren tot dame, toren, loper of paard van dezelfde kleur

    a) De pion loopt recht vooruit, steeds één stap tegelijk. Hij is het enige stuk dat niet achteruit mag.

    b) Enkel bij de eerste zet van de pion mag deze twee velden op dezelfde lijn naar voren onder voorwaarde dat beide velden leeg zijn. Daarna mag die pion maar één stap per zet doen. De keuze om één of twee stappen te doen heb je met elk van je pionnen als deze pionnen voor het eerst van hun plaats gaan.

    c) De pion kan naar een, door een stuk van de tegenstander bezet veld schuin voor hem op een aangrenzende lijn. Hierbij wordt dit stuk geslagen. In het voorbeelddiagram kan de witte pion het zwarte paard slaan en de zwarte pion de witte loper.

    d) Een pion die een veld aanvalt dat is overschreden door een pion van de tegenstander die vanaf zijn oorspronkelijke veld twee velden in één zet naar voren is gegaan, mag die pion van de tegenstander slaan alsof deze slechts één veld naar voren is gegaan. Dit slaan mag alleen bij de eerstvolgende zet en wordt "en passant" slaan genoemd. In het voorbeelddiagram gaat de zwarte pion twee velden vooruit (zijn eerste zet) en de witte pion mag in dit geval dus de zwarte pion slaan.

    e) Als een pion de rij, het verst van zijn beginpositie verwijderd, bereikt, dan moet hij, als deel van dezelfde zet, worden vervangen door een dame, toren, loper of paard van dezelfde kleur. De speler mag kiezen welk stuk hij voor de pion in de plaats neemt. De keuze van de speler is niet beperkt tot stukken die eerder zijn geslagen. Deze vervanging van een pion door een ander stuk wordt "promotie" genoemd. Het nieuwe stuk werkt onmiddellijk. In het voorbeelddiagram zie je dat een witte pion is aangekomen op de achterste rij en wit wil voor de pion een dame hebben. De pion verdwijnt van het bord en een witte dame komt op de plaats van de pion te staan. Voor zwart is dit hetzelfde, alleen wil zwart hier een toren voor de pion.
  • De koning:
    In het schaken draait alles om de koning. Zonder koning geen schaakpartij. De koning mag zetten in iedere richting naar een aangrenzend veld dat niet door een of meer stukken van de tegenstander wordt aangevallen.

    In de beginstelling staat hij in het midden. Om de koning snel veilig te zetten kent het schaakspel een speciale zet "de rokade". Het is de enige zet waarbij twee stukken van dezelfde kleur worden verplaatst. Dit is een zet van de koning en een toren van dezelfde kleur op dezelfde rij.
    Er zijn twee soorten rokades:
    Korte rokade: De koning en toren staan in hun beginopstelling. De koning gaat twee zetten opzij en de toren gaat eroverheen en ernaast.

    Lange rokade: De koning en toren staan in hun beginopstelling. De koning gaat weer twee zetten opzij en de toren moet een iets grotere afstand afleggen over de koning heen

    Het verschil tussen beide is dat de toren bij de korte rokade een sprong over twee velden springt en bij lange rokade over drie velden.

Wanneer mag je niet rokeren?

  • als met de koning al een zet is gedaan, ook niet als je hem weer terugzet op zijn beginveld
  • als de toren waarmee je wilt rokeren al heeft gespeeld, je mag dan nog wel met de andere rokeren
  • als er nog stukken tussen de koning en de toren staan
  • als je schaak staat
  • als je na de rokade schaak komt te staan
  • je koning over een veld gaat waar je schaak zou staan

Schaak
Men zegt dat de koning "schaak" staat, als hij wordt aangevallen door een of meer stukken van de tegenstander, zelfs als deze zelf niet kunnen zetten. Het is niet verplicht mee te delen dat de koning schaak staat. Een speler mag geen zet doen, waarna zijn eigen koning schaak staat.

Hoe schaak opheffen?

  • weggaan met de koning
  • het schaakgevend stuk slaan door de koning zelf of een ander stuk
  • een ander stuk tussenplaatsen.

Mat
Een speler wint door de koning van de tegenstander schaakmat te zetten. Een koning staat schaakmat als de koning schaak staat en de schaak niet kan worden opgeheven.

Artikel 4 - Het uitvoeren van een zet.

  1. Bij het doen van een zet mag slechts één hand worden gebruikt.
  2. De aan zet zijnde speler mag één of meer stukken op hun velden rechtzetten als hij eerst "j'adoube" heeft gezegd.
  3. Als de aan zet zijnde speler opzettelijk op het schaakbord:
    * één of meer stukken van dezelfde kleur aanraakt, dan moet hij spelen met het eerst aangeraakte stuk dat gezet of geslagen kan worden;
    * één stuk van elke kleur aanraakt, dan moet hij het stuk van zijn tegenstander met zijn eigen stuk slaan. Indien dit onreglementair is, dan moet hij het eerst-aangeraakte stuk zetten of slaan dat gezet of geslagen kan worden. Tenzij het tegendeel kan worden bewezen, wordt het eigen stuk van de speler beschouwd als het eerst-aangeraakte.
  4. a) Als een speler opzettelijk zijn koning en een toren aanraakt, dan moet hij aan die kant rokeren indien dit reglementair mogelijk is.
    b) Als een speler opzettelijk een toren aanraakt en daarna zijn koning, dan mag hij bij die zet niet aan die zijde rokeren en is artikel 4.3 van toepassing.
    c) Als een speler om te rokeren de koning aanraakt, of tegelijkertijd koning en toren, maar rokeren aan die zijde niet is toegestaan, dan moet de speler of met de andere toren rokeren (indien toegestaan) of met zijn koning zetten. Is er geen reglementaire zet voor de koning dan is elke andere reglementaire zet toegestaan.
  5. Als geen der aangeraakte stukken gezet of geslagen kan worden, dan is elke andere reglementaire zet toegestaan.
  6. Als de tegenstander artikel 4.3 of 4.4 overtreedt, dan kan een speler hiertegen niet meer protesteren nadat hij zelf opzettelijk een stuk heeft aangeraakt.
  7. Als een stuk op een veld is losgelaten en het een reglementaire zet of een deel van een reglementaire zet betreft, dan mag het niet meer op een ander veld worden geplaatst. De zet is pas gedaan, als aan alle relevante vereisten uit artikel 3 is voldaan.

Artikel 5 - Het einde van de partij.

  1. a) De partij is gewonnen door de speler die de koning van zijn tegenstander heeft mat gezet. Dit beëindigt de partij onmiddellijk.
    b) De partij is gewonnen door de speler als zijn tegenstander zegt dat hij opgeeft. Dit beëindigt de partij onmiddellijk.
  2. Pat:
    Men zegt dat de partij in "pat" eindigt als de aan zet zijnde speler geen reglementaire zet kan doen en zijn koning niet schaak staat. Dit beëindigt de partij onmiddellijk. De partij is remise.
  3. Remise:
    Gelijk spelen bij schaken heet remise. Bij een gelijk spel krijgen beide spelers een half punt.
    * Als er geen mogelijkheid meer is om de andere koning schaakmat te zetten (vb. koning en paard tegen koning).
    * De partij is remise als beide spelers dit tijdens de partij overeenkomen. Dit beëindigt de partij onmiddellijk .
    * De partij kan remise worden verklaard als dezelfde stelling driemaal op het schaakbord tot stand komt of is gekomen.
    * De partij kan remise worden verklaard als tijdens de laatste 50 opeenvolgende zetten door beide spelers geen pion is verplaatst en geen stuk is geslagen.